opduwen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·du·wen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opduwen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opduwen
duwde op
opgeduwd
zwak -d volledig
  1. door druk uit te oefenen iets (naar boven) verplaatsen
    • Volgens de gemeente is de kap nodig omdat boomwortels door de rioolpijpen groeien en het wegdek opduwen. Door vallende takken ontstaat bovendien gevaar voor passanten. Er is sprake van achterstallig onderhoud, maar minder bomen vragen ook minder onderhoud en dat levert de gemeente een besparing op. [3] 
    • Ziyech heeft inmiddels aangekondigd dat hij ingaat op de uitnodiging van de Marokkaanse voetbalbond om twee wedstrijden te spelen. Als hij dat doet mag hij niet meer voor het Nederlands elftal uitkomen. ,,Ik heb Hakim de plussen en minnen aangegeven van zijn eventuele keus, aldus Hake. ,,Maar ik ga hem niet een bepaalde kant opduwen. Het is zijn zijn keus, zijn gevoel. En ik heb het idee dat hij daarin vrij standvastig is. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opduwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.