conjunctie
Nederlands
Woordafbreking
- con·junc·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1552 [1]
- afgeleid van conjunct met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | conjunctie | conjuncties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
conjunctie v [3]
- verbinding
- (astronomie) zodanige stand van twee hemellichamen dat ze ten opzichte van de aarde in elkaars verlengde liggen, samenstand
- (taalkunde) voegwoord
- (wiskunde) logische operator (symbool: , &, EN of AND) die twee proposities met elkaar verbindt, zodanig dat de conjunctie van beide waar is als beide operanden waar zijn
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord conjunctie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'conjunctie' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.