operator
Nederlands
Woordafbreking
- ope·ra·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bedieningsdeskundige’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- Naamwoord van handeling van opereren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | operator | operatoren operators |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
operator m
Hyponiemen
Zelfstandig naamwoord
operator m [3]
- (beroep) bedieningsvakman voor grote technische installaties in allerlei fabrieken e.d., in het bijzonder in de procesindustrie, bedieningsdeskundige
Hyponiemen
- computeroperator, consoleoperator, procesoperator, touroperator
Gangbaarheid
- Het woord operator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'operator' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.