christelijk
Nederlands
Christelijk gereformeerde kerk
Woordafbreking
- chris·te·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | christelijk | christelijker | christelijkst |
verbogen | christelijke | christelijkere | christelijkste |
partitief | christelijks | christelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
christelijk
- te maken hebbend met het christendom en in het bijzonder het protestantisme, confessioneel, gelovig
- Dat is een heel christelijk land.
- (informeel) fatsoenlijk, netjes
- Doe eens een beetje christelijk!
Afgeleide begrippen
- christelijk-fundamentalistisch, christelijk-gereformeerd, christelijk-gereformeerde, christelijk-historisch, christelijk-islamitisch, christelijk-nationaal, christelijk-orthodox, christelijk-sociaal, christelijkheid
Vertalingen
1. te maken hebbend met het christendom
|
Gangbaarheid
- Het woord christelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'christelijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.