gelovig
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gelovig (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /χə.ˈlo.vəχ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɣə.ˈlo.vəx/
- (Limburg): /ɣə.ˈloː.vɪx/
Woordafbreking
- ge·lo·vig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gelovig | geloviger | gelovigst |
verbogen | gelovige | gelovigere | gelovigste |
partitief | gelovigs | gelovigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gelovig
- (religie) vast en innig gelovend in een god of goden
- Ik ben gelovig en ga iedere week naar de kerk.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- bijgelovig, diepgelovig, goedgelovig, ingelovig, kleingelovig, lichtgelovig, rechtgelovig, wangelovig
Afgeleide begrippen
- gelovige, ongelovige, gelovigheid
Vertalingen
1. vast en innig gelovend in een god of goden
Gangbaarheid
- Het woord gelovig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gelovig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.