chip
Nederlands
Woordafbreking
- chip
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘dun plakje silicium’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1]
- Alle betekenissen zijn te herleiden tot het Engelse werkwoord en zelfstandig naamwoord chip, dat verschillende malen in verschillende betekenissen is geleend.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chip | chips |
verkleinwoord | chipje | chipjes |
Zelfstandig naamwoord
chip m
- (ongebruikelijk) dun laagje koude gefrituurde aardappel (meest gangbaar in het meervoud of als verkleinde vorm)
- (techniek) een klein stukje halfgeleiderkristal waarop geïntegreerde circuits zijn aangebracht
- Zonder chips zou het internet er nooit gekomen zijn.
Synoniemen
- [1] chipje
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
chippen |
chip
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chippen
- Ik chip.
- gebiedende wijs van chippen
- Chip!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chippen
- Chip je?
Gangbaarheid
- Het woord chip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'chip' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
chip
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to chip |
he/she/it | chips |
verleden tijd | chipped |
voltooid deelwoord |
chipped |
onvoltooid deelwoord |
chipping |
gebiedende wijs | chip |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.