bieden

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
biedenbiedend
bodgeboden
bieding
Uitspraak
  • Geluid:  bieden    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbidə(n)/
Woordafbreking
  • bie·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geven, aanbieden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bieden
/'bidə(n)/
bood
/bot/
geboden
/ɣə'bodə(n)/
klasse 2 volledig

Werkwoord

bieden

  1. ditransitief, (handel) als koper een prijs voorstellen
    • Hij kreeg er twintig euro voor geboden. 
  1. ditransitief ter beschikking stellen, aanbieden, geven, leveren
    • Dit bood hem een uitweg uit zijn problemen. 
    • Wij boden de slachtoffers van het verkeersongeval hulp. 
  1. (kaartspel) aankondigen een bepaald aantal slagen te zullen halen, m.n. bij bridge
    • Het grootste verschil tussen bridge en whist is het bieden.[2] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord bieden -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

bieden

  1. (kaartspel) kaartspel waarbij de spelers eerst tegen elkaar opbieden en vervolgens spelen

Gangbaarheid

  • Het woord bieden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.