leveren
Nederlands
Woordafbreking
- le·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verschaffen’ voor het eerst aangetroffen in 1230 [1]
- Naamwoord van handeling van het Middelnederlands leveren, van het Franse livrer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
leveren |
leverde |
geleverd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
leveren
- ditransitief iemand iets ~: voor de aanvoer van iets zorg dragen
- Zij leveren veel graan aan China.
- We hebben een verkeerde lading geleverd gekregen.
Hyponiemen
- aanleveren, afleveren, bijleveren, inleveren, opleveren, overleveren, toeleveren, uitleveren, weerleveren
Afgeleide begrippen
- leverancier, leverantie, leverbaar, leverdatum, levering, leverschade, levertijd
Vertalingen
1. voor de aanvoer van iets zorg dragen
Gangbaarheid
- Het woord leveren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leveren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.