bezem
Nederlands
Woordafbreking
- be·zem
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘werktuig om te vegen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Stamt af van Germaans *besmon, vanwaar ook Engels: besom, Duits: Besen. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezem | bezems |
verkleinwoord | bezempje | bezempjes |
Zelfstandig naamwoord
bezem m
- (gereedschap) (huishouden) een huishoudelijk voorwerp om stof en vuil bij elkaar te vegen
- Met een bezem veeg je vooral grof vuil bij elkaar.
Uitdrukkingen en gezegden
- de bezem door iets/erdoor halen: grote schoonmaak houden; (figuurlijk) zorgen dat iets wat niet goed gaat beter en makkelijker gaat
- Hij haalde de bezem door alle oude wetgeving en schafte alle overbodige regels af.
Uitdrukkingen en gezegden
- De bezem de mast in
op zee de baas zijn
- De deur uit bezemen
wegjagen
- Het vuil gaat voor de bezem
gezegd over iemand die zich hooghartig opstelt
- Nieuwe bezems vegen schoon
nieuwe bazen gaan anders met zittend personeel om
- Over de bezem getrouwd zijn
ongehuwd samenwonen, hokken
Hyponiemen
- binnenbezem, donderbezem, heksenbezem, rijsbezem, rolbezem
Afgeleide begrippen
- bezembinder, bezembrem, bezemdophei, bezemhok, bezemkast, bezemklas, bezemkruiskruid, bezemsteel, bezemstruik, bezemstuiver, bezemwagen
Vertalingen
1. een huishoudelijk voorwerp om stof en vuil bij elkaar te vegen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bezemen |
bezem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezemen
- Ik bezem.
- gebiedende wijs van bezemen
- Bezem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezemen
- Bezem je?
Gangbaarheid
- Het woord bezem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bezem' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.