bouwplan

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·plan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwplan bouwplannen
verkleinwoord bouwplannetje bouwplannetjes

Zelfstandig naamwoord

bouwplan o [1]

  1. beschrijving hoe iets gebouwd gaat worden
    • De architect en de aannemer hadden een zeer nauwkeurig bouwplan gemaakt voor de nieuwe wolkenkrabber. 
  1. wat een groep dieren of planten gemeenschappelijk heeft qua vorm en bouw
    • De wervelkolom is het gemeenschappelijke element in het bouwplan van de gewervelden. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord bouwplan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.