advent

Niet te verwarren met: Advent

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  advent    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑtˈfɛnt/
Woordafbreking
  • ad·vent
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘naderende komst (des Heren)’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • van Latijn adventus "aankomst" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord advent adventen
verkleinwoord adventje adventjes

Zelfstandig naamwoord

advent m

  1. (religie) een periode van vier weken voor Kerstmis
    • Speciaal voor de advent maken we een adventskrans. 
  1. (religie) de tijd waarin de komst en wederkomst van Jezus Christus worden verwacht
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord advent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Deens

Zelfstandig naamwoord

advent g

  1. advent (tijdperiode).
  2. (religie) advent.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   advent     adventet     adventer     adventerne  
genitief   advents     adventets     adventers     adventernes  

Engels

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
advent advents

advent

  1. advent (tijdperiode)
  2. (religie) advent

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /'ɑdʋənt/
Woordafbreking
  • ad·vent
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

advent m

  1. advent (tijdperiode)
  1. «St. Leonhard i Pitztal (Østerrike): Her er hele landsbyen dekorert til advent
    St. Leonhard in Pitztal (Oostenrijk): Hier is het hele dorp versierd voor advent.
  2. (religie) advent
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   advent     adventen     adventer     adventene  
genitief   advents     adventens     adventers     adventenes  
Afgeleide begrippen
  • [1]: adventsfest, adventskalender, adventskonsert, adventskrans, adventslys, adventsmøte, adventsmøte, adventsmøte, adventsstjerne, adventstid
  • [2]: adventist, adventistkirke, adventistsamfunn
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: første søndag i advent
eerste zondag van Advent

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /'ɑdʋənt/
Woordafbreking
  • ad·vent
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

advent v

  1. advent (tijdperiode)
  1. «Dette er en adventskalender med små sokkar der ein kan putte små gåvepakkar for kvar dag i advent
    Dit is een adventskalender met kleine sokken, waar je de kleine geschenkpakketten voor elke dag in advent instoppen kunt.
  2. (religie) advent
Verbuiging
v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   advent     adventa     adventer     adventene  
genitief                        
v
bijvorm
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief                     adventi  
genitief                        
Afgeleide begrippen
  • [1]: adventskalender, adventskonsert, adventskrans, adventsstjerne, adventstid
  • [2]: adventist

Slowaaks

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Latijnse woord adventus.

Zelfstandig naamwoord

advent m

  1. (religie) advent; een periode van vier weken tot kerstmis.
Antoniemen
  • Vianoce
Hyperoniemen
  • obdobie o
Afgeleide begrippen
  • adventista m
  • adventívny
  • adventizmus m
  • adventný
Typische woordcombinaties
  • advent sa kráti
  • počas adventu
  • v čase adventu
  • začína sa advent
  • zvyky viažuce sa na advent
Verwante begrippen
  • adventistka v


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /advɛnt/
Woordafbreking
  • ad·vent
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Latijnse woord adventus.

Zelfstandig naamwoord

advent m onbezield

  1. (religie) advent; een periode van vier weken tot kerstmis.
Verbuiging
Antoniemen
Hyperoniemen
  • doba v
Afgeleide begrippen
  • adventní
  • adventismus m onbezield
  • adventista m bezield
  • adventizmus m onbezield
Verwante begrippen
  • adventistka v
  • adventně (bw.)
  • adventnost v

Meer informatie

Verwijzingen


    Zweeds

    Zelfstandig naamwoord

    advent g

    1. advent (tijdperiode)
    2. (religie) advent
    Verbuiging
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   advent     adventet     advent     adventen  
    genitief   advents     adventets     advents     adventens  
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.