arrest
Nederlands
Woordafbreking
- ar·rest
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hechtenis’ voor het eerst aangetroffen in 1308 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | arrest | arresten |
verkleinwoord | arrestje | arrestjes |
Hyponiemen
- barber-arrest, bosmanarrest, cassatiearrest, huisarrest, kamerarrest, kwartierarrest, landarrest, tussenarrest, voorarrest
Afgeleide begrippen
- arresthuis
Vertalingen
1. een aanhouding
Gangbaarheid
- Het woord arrest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'arrest' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
arrest
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to arrest |
he/she/it | arrests |
verleden tijd | arrested |
voltooid deelwoord |
arrested |
onvoltooid deelwoord |
arresting |
gebiedende wijs | arrest |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.