halt

Niet te verwarren met: Halt

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  halt    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦɑlt/
Woordafbreking
  • halt
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: stop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1673 [1]

Tussenwerpsel

halt

  1. aansporing om te stoppen
    • Halt! riep de politieagent. 
  1. halt houden: stoppen, niet meer verder bewegen
    • Voor het bordes hielden de vijf Roodhoofden halt. [2] 
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord halt -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

halt o

  1. een ~ toeroepen: tot stilstand brengen
    • Is het nog mogelijk die beweging een halt toe te roepen? 

Gangbaarheid

  • Het woord halt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • halt
Naar frequentie 12003

Werkwoord

halt

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hale
Schrijfwijzen

halt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van hale
Schrijfwijzen

Nynorsk

Woordafbreking
  • halt

Werkwoord

halt

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hala
Schrijfwijzen

halt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van hala
Schrijfwijzen

halt

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hale
Schrijfwijzen

halt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van hale
Schrijfwijzen


Zweeds

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Naar frequentie 3685

Bijvoeglijk naamwoord

halt

  1. onbepaald onzijdig enkelvoud van hal
  1. «På grund av släckningsarbetet är det väldigt halt på vägen.»
    Op grond van brandbestrijding is het erg glad op de weg.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.