halt
Nederlands
Woordafbreking
- halt
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: stop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1673 [1]
Tussenwerpsel
halt
- aansporing om te stoppen
- Halt! riep de politieagent.
- halt houden: stoppen, niet meer verder bewegen
- Voor het bordes hielden de vijf Roodhoofden halt. [2]
Zelfstandig naamwoord
halt o
- een ~ toeroepen: tot stilstand brengen
- Is het nog mogelijk die beweging een halt toe te roepen?
Gangbaarheid
- Het woord halt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'halt' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "halt" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Herzen, Frank De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 94
Noors
Woordafbreking
- halt
Naar frequentie | 12003 |
---|
Nynorsk
Woordafbreking
- halt
Zweeds
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Naar frequentie | 3685 |
---|
Bijvoeglijk naamwoord
halt
- onbepaald onzijdig enkelvoud van hal
- «På grund av släckningsarbetet är det väldigt halt på vägen.»
- Op grond van brandbestrijding is het erg glad op de weg.
- «På grund av släckningsarbetet är det väldigt halt på vägen.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.