Georges Clemenceau

Georges Eugène Benjamin Clemenceau [ʒɔʀʒ bɛ̃ʒaˈmɛ̃ klemɑ̃ˈso]? (Mouilleron-en-Pareds (Vendée), 28 september 1841 - Parijs, 24 november 1929) was een Frans staatsman en tevens arts en journalist. Als een van de heftigste radicale politici tijdens de eerste decennia van de Derde Franse Republiek kreeg hij de bijnaam "De Tijger". Hij is vooral bekend als de premier die Frankrijk krachtig en efficiënt leidde op het einde van de Eerste Wereldoorlog en die de onderhandelingen voerde die tot het Verdrag van Versailles leidden.

Georges Clemenceau
Geboren28 september 1841
Mouilleron-en-Pareds
Overleden24 november 1929
Parijs
Politieke partijParti Radical
PartnerMary Clémenceau
Premier van Frankrijk
Aangetreden25 oktober 1906
Einde termijn25 juli 1909
PresidentArmand Fallières
VoorgangerFerdinand Sarrien
OpvolgerAristide Briand
Premier van Frankrijk
Aangetreden16 november 1917
Einde termijn20 januari 1920
PresidentRaymond Poincaré
VoorgangerPaul Painlevé
OpvolgerAlexandre Millerand
Portaal    Politiek

Achtergrond en opleiding

Georges Clemenceau werd op 28 september 1841 geboren in een klein dorpje in een van de uithoeken van de Vendée. De Vendée stond bekend een van de meest katholieke en royalistische streken van Frankrijk, maar de familie Clemenceau bestond al generaties lang uit republikeinen en vrijdenkers. Georges werd volledig buiten elke godsdienst opgevoed.

Georges Clemenceau groeide op in een kasteel dat eigendom van de familie was. Zijn vader Benjamin Clemenceau was arts, net als de generaties Clemenceaus voor hem, maar haalde vooral inkomsten uit landeigendommen. Als overtuigd republikein had hij meegedaan aan de Julirevolutie van 1830. Nadat hij al korte tijd had gevangengezeten na de staatsgreep van 1851, was hij in 1858 gearresteerd en bijna gedeporteerd door het regime van Napoleon III. Zijn zoon zou een grote afkeer van dat regime krijgen.

Georges Clemenceau studeerde net als zijn vader medicijnen in Nantes en later in Parijs. Als student was hij medestichter van een tijdschrift dat het niet lang uithield omdat de meeste redacteuren, Clemenceau incluis, in de gevangenis belandden nadat ze hadden deelgenomen aan republikeinse betogingen. In 1865 promoveerde hij op een proefschrift waarin hij een materialistische visie van het leven verdedigde en zich kantte tegen de bevindingen van Louis Pasteur (veel later zou Clemenceau toegeven dat Pasteur gelijk had).

Georges Clemenceau door Édouard Manet

Reizen

Na zijn promotie reisde Clemenceau naar Engeland waar hij de denkers Herbert Spencer en John Stuart Mill ontmoette. Clemenceau heeft een werk van Mill in het Frans vertaald. Vervolgens ging hij naar de Verenigde Staten, waar hij vier jaar verbleef. Hij verkoos de vrije en democratische samenleving van Amerika boven het door hem verfoeide Tweede Franse Keizerrijk. Hij was er correspondent voor de krant Le Temps maar om voldoende inkomen te hebben gaf Clemenceau Franse les aan een meisjesschool in Stamford (Connecticut). Hij trouwde (burgerlijk)op 20 juni 1869 met één van zijn studenten, Mary Plummer, vlak voordat hij naar Frankrijk terugkeerde. Door zijn verblijf in Amerika kende hij perfect Engels, wat toen uitzonderlijk was voor een Frans politicus. Na zijn politieke carrière in 1920 ondernam Clemenceau een reis naar Afrika en Azië.

De Frans-Duitse Oorlog en de Commune

Terug in Frankrijk verbleef hij eerst met zijn vrouw in de Vendée, waar zijn eerste kind werd geboren. Toen in augustus 1870 de Frans-Duitse oorlog uitbrak, begaf hij zich naar Parijs, waar hij republikeinse geestesgenoten opzocht.

De nederlaag van Napoleon III in de slag bij Sedan op 2 september betekende het einde van het keizerrijk. Twee dagen nadien werd in Parijs de republiek uitgeroepen en een regering gevormd onder leiding van generaal Louis Trochu . Als overtuigd republikein werd Clemenceau benoemd tot waarnemend burgemeester van het 18e arrondissement van Parijs (Montmartre), kort voordat de Duitsers Parijs begonnen te belegeren. Clemenceau hielp bij de organisatie van de Nationale Garde en benoemde de zeer linkse revolutionair Auguste Blanqui tot chef van een bataljon. In die tijd leerde hij ook de anarchiste Louise Michel kennen.

Na een mislukte opstand van een deel van de Nationale Garde tegen de regering moest Clemenceau aftreden als burgemeester, maar in november werd hij verkozen burgemeester van het 18de arrondissement.

Zoals de meeste radicale republikeinen was Clemenceau tegen de wapenstilstand die op 26 januari 1871 - na vier maanden belegering - werd gesloten. Op 8 februari daarop werd hij voor het departement Seine verkozen in de nieuwe Nationale Vergadering. Hij verzette zich tegen de vredesvoorwaarden met Duitsland die de conservatieve meerderheid in de Vergadering aanvaardde.

Op 15 maart 1871 brak in Montmartre een opstand los toen de generaals Lecomte en Thomas probeerden de Nationale Garde te ontwapenen. Clemenceau trachtte tevergeeefs te voorkomen dat de generaals door de menigte werden gedood. De opstand vormde het begin van de Commune van Parijs.

Clemanceau, die weigerde uit de legaliteit te treden, probeerde te bemiddelen tussen de Commune en de regering, die in Versailles zetelde. Het gevolg was dat hij van beide kanten werd gewantrouwd. Op 22 maart werd hij door de Commune als burgemeester afgezet en bij nieuwe verkiezingen in het 18de arrondissement, vier dagen later, slaagde hij er niet in herkozen te worden.

Clemenceau verliet kort daarop Parijs en nam ontslag uit de Nationale Vergadering. Hij leefde een tijd ondergedoken omdat hij als een aanhanger van de Commune werd beschouwd. Hoewel hij nooit partij koos voor de Commune, veroordeelde hij de wrede onderdrukking ervan. Later zou hij met succes ijveren voor amnestie voor de communards.

Radicaal kamerlid

Karikatuur verschenen in 1888 in het boulangistische La Diane. In het kamp van de boulangisten: Georges Laguerre, Henri Rochefort, Alfred Naquet, Paul Déroulède, Georges de Labruyère, Alfred Le Petit en Antonin Louis.

Nadat hij bij tussentijdse verkiezingen voor de Nationale Vergadering niet was herkozen, slaagde Clemenceau er op 23 juli 1871 wel in een zetel in de gemeenteraad van Parijs te veroveren. Hij had zich gevestigd als arts in de Parijse wijk Clignancourt (18de arrondissement) en leidde in de buurt een dispensarium, waar hij zich ontfermde over de gezondheid van de gewone mensen.

In 1875 werd hij voorzitter van de Parijse gemeenteraad (de titel van burgemeester van Parijs was afgeschaft). Het jaar nadien nam hij uit die functie ontslag nadat hij met grote meerderheid werd verkozen in de nieuwe Kamer van afgevaardigden. Hij bleef afgevaardigde van het 18de arrondissement van Parijs tot in 1882, toen hij verkozen werd voor het (toen zeer linkse) departement Var.

Clemenceau werd toen een van de tenoren van de radicale republikeinen, die zich afzetten tegen de meer gematigde of "opportunistische" republikeinen.

Hij kantte zich tegen de grondwet van de Derde Republiek, die het werk van monarchisten was geweest en geïnspireerd was op de parlementaire monarchie, waarbij de monarch vervangen was door een verkozen president. Clemenceau ijverde voor een republiek met een meer revolutionair karakter, met één verkozen vergadering die rechtstreeks de macht zou uitoefenen, zonder staatshoofd en zonder senaat. Daarnaast was hij een uitgesproken antiklerikaal, die ijverde voor de scheiding van kerk en staat, de herinvoering van de echtscheiding en de afschaffing van het godsdienstonderwijs op openbare scholen.

Op sociaal vlak verdedigde hij een zeer progressief programma met onder meer het verbod op kinderarbeid, beperking van de arbeidsduur, het recht op vakvereniging, pensioenen voor werknemers en de invoering van een inkomstenbelasting. Hij was wel tegen "collectivisme" en verdedigde het vrije ondernemerschap tegenover de socialisten, hoewel hij voorstander was van het onteigenen van grote spoorwegmaatschappijen.

In 1880 startte Clemenceau met zijn geestesgenoot Stephen Pichon de krant La Justice, het leidende orgaan van de Parijse radicalen. Een echte georganiseerde radicale partijorganisatie kwam er voorlopig niet. Clemenceau was tegen geïnstitutionaliseerde partijen, omdat die de macht van individuele volksvertegenwoordigers beperken. Hijzelf zou nooit tot een partijorganisatie toetreden.

Tombeur des ministères

Al gauw kreeg Clemenceau als redenaar en debater een geduchte reputatie. Zijn felle stijl bezorgde Clemenceau de bijnaam Le Tigre (de tijger), waarvan hij niet hield. ("Een tijger heeft veel kaak en weinig hersens. Daar lijk ik niet op."). Een andere bijnaam was tombeur des ministères ("kabinettendoder") omdat hij verscheidene regeringen ten val wist brengen. Zelf zei hij daarover ooit: "Ik heb nochtans nooit één ministerie vernietigd, want het was altijd hetzelfde (dat terugkwam)".

In 1881 veroorzaakte hij de val van het eerste kabinet van Jules Ferry, nadat die een Frans protectoraat over Tunesië had ingesteld. Clemenceau suggereerde toen dat de regering hierbij vooral de belangen van de zakenwereld diende. Het werd zijn eerste grote uitval tegen het kolonialisme. Het jaar daarop kwamen zowel het ministerie van Léon Gambetta als de tweede regering van Charles de Freycinet ten val, mede door Clemenceaus toedoen.

In 1885 kwam het tweede kabinet-Ferry in botsing met Clemenceau, toen Tonkin door Franse troepen werd bezet. Opnieuw kwam de regering ten val, omdat de radicalen en de rechterzijde in de Kamer weigerden dit koloniaal avontuur te steunen. Bij die gelegenheid bekritiseerde de Tijger hevig de kolonialistische opvattingen van Ferry en vooral diens uitspraak dat "superieure rassen" het recht hadden om "inferieure rassen" te overheersen.

In 1886 werd generaal Georges Boulanger, die Clemenceau nog van zijn schooljaren in Nantes kende, met zijn steun minister van Oorlog in het derde kabinet-Freycinet. Toen Boulanger steeds meer het idool werd van rechtse nationalisten en revanchisten, en daarmee de democratie en de vrede leek te bedreigen, keerde Clemenceau zich van hem af. In 1887 stichtte hij zelfs een vereniging van anti-boulangisten.

Het Panamaschandaal

Clemenceaus parlementaire loopbaan kwam in moeilijkheden nadat in 1891 onthuld werd dat de Franse maatschappij voor de bouw van het Panamakanaal steekpenningen aan talrijke politici en kranten had betaald (het "Panamaschandaal"). Vanwege zijn relaties met de betrokkenen in de affaire, in de eerste plaats de omstreden joodse zakenman Cornelius Herz, werd hij aangevallen door nationalisten en antisemieten. Het leidde tot een duel tussen hem en de boulangist Paul Déroulède, die hem in volle Kamer van corruptie had beschuldigd. Het duel eindigde onbeslist. Twee jaar later zou Clemenceau om dezelfde reden duelleren met de latere president Paul Deschanel, waarbij hij hem met de degen aan het ooglid verwondde.

Hoewel nooit kon worden aangetoond dat Clemenceau of zijn krant La Justice geld in die affaire ontvangen hadden, bleef het schandaal hem achtervolgen. De vele vijanden die hij had gemaakt, herhaalden de verdachtmakingen. Als gevolg daarvan raakte hij bij de Kamerverkiezingen van 1893 zijn zetel kwijt.

Journalistiek en Dreyfusaffaire

Nu hij geen parlementslid meer was, leefde Clemenceau van zijn pen. Hij werd hoofdredacteur van zijn eigen krant La justice en schreef ook voor andere bladen, zoals de in 1897 gestichte krant L'Aurore. Behalve politieke standpunten en analyses gaf hij ook literaire bijdragen. Hij schreef enkele boeken en zelfs een toneelstuk.

Tijdens de Dreyfus-affaire (1898-1906) aarzelde hij aanvankelijk partij te kiezen, maar later raakte hij overtuigd van Dreyfus' onschuld en werd hij een van de leidende Dreyfusards. Op 13 januari 1898 liet hij de provocerende open brief van Emile Zola op de voorpagina van L'Aurore zetten met de door hem bedachte titel J'accuse...!.

Hij stelde zich in de hele affaire bijzonder hard op en had meer oog had voor het principe van de zaak dan voor de persoon van Dreyfus. Zo verzette hij zich tegen gratie (in plaats van vrijspraak) voor Dreyfus en wilde hij later niet weten van een amnestiewet ten gunste van zowel veroordeelde Dreyfusards als Antidreyfusards.

Hij zou in totaal meer dan 700 artikelen ten gunste van Dreyfus schrijven, teksten die hij later gebundeld liet uitgeven in zeven boekdelen en die veel succes hadden.

Van januari 1901 tot maart 1902 gaf Clemenceau het weekblad Le Bloc uit, dat hij helemaal zelf samenstelde.

De Dreyfusaffaire maakte van hem opnieuw een politieke tenor. In 1902 werd Clemenceau gekozen tot senator voor het departement Var.

Hij zou de rest van zijn politieke loopbaan zetelen in de Senaat, een instelling die hij voorheen had willen afschaffen. Hij was nog altijd een vooraanstaand radicaal hoewel hij geen lid zou worden van de in 1901 opgerichte radicale partij. De journalistiek gaf hij daarbij niet op. Van 1903 tot 1906 was hij hoofdredacteur van L'Aurore.

In de regering

In 1906 aanvaardde Clemenceau voor het eerst een ministerspost - hij was toen al 64. Hij werd minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet van Ferdinand Sarrien.

Als minister verantwoordelijk voor de politie (hij noemde zichzelf de "eerste der flikken") nam hij de ordehandhaving bijzonder ernstig. Hoewel hij zei het stakingsrecht te respecteren zond hij massaal troepen naar het Noord-Franse mijngebied toen daar bij een grote staking ongeregeldheden uitbraken. De daaropvolgende 1 mei-betoging in Parijs verliepen onder het toezicht van 45.000 man troepen. Dit optreden vervreemde Clemenceau van de socialisten en de arbeidersbeweging.

Toen Sarrien in oktober 1906 ontslag nam om gezondheidsredenen, beval hij Clemenceau aan als zijn opvolger. De Tijger vormde toen een kabinet waarin hij de portefeuille van Binnenlandse Zaken behield.

Dit eerste kabinet Clemenceau was de meest progressieve regering die Frankrijk tot dan toe onder de Derde Republiek gekend had. Zo was er voor het eerst een minister van Arbeid. Enkele belangrijke hervormingen, zoals de afschaffing van de doodstraf of de invoering van een inkomstenbelasting, strandden in het parlement. Wel kwamen er wetten voor goedkope woningen, de verplichte wekelijkse rustdag en een verbetering van de juridische positie van de vrouw.

Clemenceau bleef echter hard optreden tegen sociale onlusten, waarbij verscheidene doden vielen. Bovendien ontzegde hij ambtenaren het stakingsrecht. Hij liet stakende postbeambten ontslaan, net als de leider van een onderwijzersvakbond ontslaan. Dit maakte hem gehaat bij zijn vroegere bondgenoten, de socialisten.

De "eerste der flikken" moderniseerde intussen grondig de politie. Zo organiseerde hij de eerste van auto's voorziene politie-eenheden (de "Tijgerbrigades") en steunde de oprichting van een wetenschappelijke (forensische) politiedienst.

Hij sloot een nieuw militair bijstandspact met Engeland. Zijn antikolonialisme weerhield hem er niet van niet om te interveniëren in Marokko, een voorloper van de vestiging van een Frans protectoraat.

Op 20 juli 1909 nam Clemenceau ontslag na een onverwacht incident uitgelokt door zijn rivaal Théophile Delcassé. Terwijl veel afgevaardigden al met vakantie waren vertrokken, verwierp de Kamer toen de motie van vertrouwen. De eerste regering-Clemenceau had 33 maanden geduurd, een van de langste in de Derde Republiek.

Clemenceau bleef daarna weer jaren buiten de regering. Hij maakte een studiereis naar Zuid-Amerika. In 1913 slaagde hij er niet in te verhinderen dat de toenmalige premier Raymond Poincaré met de steun van de rechterzijde tot president werd verkozen. Clemenceau zou daarop bittere vijandschap en verachting voor de president koesteren. Ook in 1913 stichtte hij zijn eigen krant L'Homme libre, waarin hij dagelijks commentaren schreef.

De Eerste Wereldoorlog

Hoewel Clemenceau soms als een revanchist wordt bestempeld, heeft hij nooit naar een oorlog met Duitsland gestreefd en wilde zelfs betere betrekkingen met dat land. Hij vreesde echter de toenemende macht van het Duitsland van keizer Willem II en meende daarom dat Frankrijk zijn defensie moest versterken. Zo was hij in 1913 een groot voorstander van de verlenging van de militaire diensttijd tot 3 jaar, hoewel de meeste radicalen daar tegen waren.

In 1908 zei hij in een interview dat Duitsland via België Frankrijk zou binnenvallen, wat n 1914 inderdaad het geval zou zijn.

Vanaf het moment dat de Eerste Wereldoorlog begonnen was, was Clemenceau van mening dat Frankrijk geen andere keuze had dan de overwinning, die tot elke prijs moest worden nagestreefd. Al de rest moest daarvoor wijken. Hij was voorstander van de union sacrée, de nationale eendracht tussen alle partijen voor de duur van de oorlog, maar wilde zelf niet tot een regering toetreden, tenzij als premier.

Intussen bekommerde hij zich sterk om het lot van de troepen. Toen hij als arts in zijn blad kritiek leverde op de slechte hygiënische toestanden waarmee de gewonden werden vervoerd, verbood minister van Binnenlandse Zaken Louis Malvy L'Homme libre ("de vrije mens") voor een paar weken vanwege "indiscreties in oorlogstijd". Clemenceau liet daarop het blad verschijnen onder de naam L'Homme enchaîné ("De Geketende Mens").

De eerste jaren van de oorlog riep Clemenceau voortdurend op tot nationale eenheid en patriotisme en verzette zich sterk tegen defaitisme en pacifisme. Hij werd voorzitter van de Senaatscommissie voor het Leger, waardoor hij in staat was regelmatig bezoek aan het front te brengen. Elke tekortkoming werd door hem aan de kaak gesteld.

Na het rampzalige Nivelle-offensief in 1917 braken onder de troepen muiterijen uit. De kritiek van Clemenceau op de regering, die volgens hem de situatie niet de baas kon, nam nog toe. Na een zeer brutale aanval van hem op minister Malvy, die van verraad werd beschuldigd, moest deze in september 1917 ontslag nemen, waarna kort daarop het hele kabinet van Alexandre Ribut opstapte.

Op 16 november 1917, drie dagen nadat de kortstondige regering van Paul Painlevé had ontslag genomen benoemde president Poincaré hem tot premier. Ondanks zijn weerzin voor Clemenceau, verkoos de president hem boven Caillaux, die van onderhandelingen met de vijand werd verdacht. Clemenceau, bekend voor zijn rechtlijnigheid en energiek optreden; leek voor de publieke opinie steeds meer de enige die Frankrijk kon redden.

Clemenceau benoemde een beperkte regeringsploeg waarin hij het helemaal voor het zeggen had. Hijzelf werd behalve premier ook minister van Oorlog. Zijn trouwe compagnon Stephen Pichon kreeg de portefeuille van Buitenlandse Zaken. De socialisten, die hem bleven wantrouwen, weigerden van zijn kabinet deel uit te maken.

Clemenceau had maar één doel: de oorlog winnen. Alles moest daarvoor wijken. Tegen defaitisten en pacifisten werd opgetreden. Verraders werden vervolgd. Malvy moest voor een hooggerechtshof verschijnen en Caillaux werd voor de rest van de oorlog opgesloten. De premier die de doodstraf had willen afschaffen adviseerde het staatshoofd om ter dood veroordeelde militairen niet snel te begenadigen, omdat hun leven niet meer waard was dan dat van de troepen die aan het front vochten.

De regering kreeg de bevoegdheid om per decreet economische maatregelen te regelen zonder tussenkomst van het parlement, iets wat ongezien was in Frankrijk. Uit Italië werden tienduizenden gastarbeiders geronseld om de plaatsen in de industrie op te volgen. Blaise Diangre, de linkse zwarte afgevaardigde van Senegal in het Franse parlement, werd gemachtigd in Frans West-Afrika troepen te rekruteren.

Clemenceau besteedde een groot deel van zijn tijd aan het bezoeken aan het front waarbij hij persoonlijk toezag op de verbetering van het lot van de soldaten. Dat maakte hem zeer populair bij de troepen.

Clemenceau benoemde generaal Ferdinand Foch - in feite zijn protegé - tot opperbevelhebber. Het duo leidde Frankrijk in 1918 tot de overwinning. In datzelfde jaar werd Clemenceau verkozen tot lid van de Académie française.

Na de Duitse capitulatie in november 1918 begonnen in 1919 de vredesonderhandelingen te Versailles. Bij Clemenceau, de grijze oude stugge révanchist speelde slechts één gedachte: als leider van de Franse delegatie eiste hij de totale vernietiging van de Duitse militaire macht. Daarnaast eiste hij Elzas-Lotharingen en Saarland op voor Frankrijk. Hij wenste ook een Rijnlandse republiek. Op dit laatste hadden de Britten en Amerikanen scherpe kritiek en uiteindelijk bond Clemenceau wat in, wat hem weer weinig geliefd maakte bij rechts.

Nadat de Vrede van Versailles was gesloten streefde de père de la victoire ("De vader van de overwinning") naar het presidentschap. Clemenceau was inmiddels behoorlijk naar rechts opgeschoven en verwachtte geen steun van de socialisten en een deel van zijn eigen radicale partij, maar van rechts, het centrum, en - belangrijker - van het Franse volk. In januari 1920 stelde hij zich kandidaat. Hij meende brede steun te krijgen in het parlement, maar dit bleek tegen te vallen. Het parlement stemde voor de onbekende Paul Deschanel, die kort daarna tot president werd benoemd. Clemenceau kon deze nederlaag niet verkroppen en trad als premier af (20 januari 1920).

Georges Clemenceau overleed negen jaar later op 24 november 1929. Op zijn verzoek werd hij niet in het Panthéon in Parijs begraven maar naast zijn vader in de Vendée.

Huwelijk

Mary Clémenceau (Ferdinand Roybet)

Georges Clemenceau trouwde op 23 juni 1869 met de Amerikaanse Mary Plummer, een studente van hem toen hij lesgaf aan een meisjesschool in Stamford (Connecticut). In datzelfde jaar keerden Clemenceau en zijn vrouw terug naar Frankrijk waar het echtpaar drie kinderen kreeg. Het huwelijk was ongelukkig en zijn vrouw woonde meestal op het kasteel in de Vendée, terwijl Clemenceau in Parijs verbleef. In 1875 kwamen zijn vrouw en kinderen bij hem in Parijs wonen. Het huwelijk was toen reeds stukgelopen, al scheidden ze pas geruime tijd later. Toen zijn vrouw hem bedroog met de leraar van hun kinderen, belandde ze voor twee weken in de cel waarna hij haar terug naar de Verenigde Staten stuurde en haar de Franse nationaliteit ontnam.

De laatste jaren van zijn leven bracht Clemenceau door in het gezelschap van Marguerite Baldensperger, over wie hij schreef: Je vous aiderai à vivre et vous m'aiderez à mourir, voilà notre pacte ("Ik zal u helpen met leven en u zal mij helpen met sterven, dat is ons pact").[1]

Eén van Georges Clemenceaus zoons, Michel Clemenceau, was ook een politicus. Hij was lid van de Franse Nationale Vergadering van 1945 tot 1951 voor de conservatief-liberale Parti Républicain de la Liberté (Republikeinse Partij voor de Vrijheid).

Trivia

  • In Luik werd een straat naar hem genoemd evenals in Almere Stad. In Sint-Katelijne-Waver in het gehucht Elzestraat werd een straat naar hem genoemd.
  • Het huis in de rue Benjamin Franklin in het 16e arrondissement van Parijs, waar Clemenceau van 1896 tot zijn dood woonde, werd in 1931 ingericht als museum en werd in 1955 geklasseerd als historisch monument.

Zie ook

Geraadpleegde literatuur

  • 1914-1918: De Eerste Wereldoorlog, band 4 en 5, red. o.l.v. Dr. R.L. Schuursma (1976)
  • Grote Winkler Prins Encyclopedie, 7de druk (1976)
Wikiquote heeft een of meer citaten van of over Georges Clemenceau.
Zie de categorie Georges Clemenceau van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Voorganger:
Jean Marie Ferdinand Sarrien
Premier van Frankrijk
Kabinet-Clemenceau I
1906-1909
Opvolger:
Aristide Briand
Voorganger:
Paul Painlevé
Premier van Frankrijk
Kabinet-Clemenceau II
1917-1920
Opvolger:
Étienne Alexandre Millerand
Voorganger:
Paul Painlevé
Minister van Oorlog
1917-1920
Opvolger:
André Lefèvre


This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.