Commune van Parijs (1871)

De Commune van Parijs was een revolutionaire regering die heerste over de stad Parijs van 18 maart 1871 totdat ze bloedig werd neergeslagen op 28 mei van datzelfde jaar.

Commune de Paris
  maart 1871  mei 1871  
(Details)
Algemene gegevens
HoofdstadParijs
TalenFrans
Religie(s)geen (seculier)
Regering
RegeringsvormCommune
Barricade van de communards, 18 maart 1871
De resten van de Colonne Vendôme die door de communards was neergehaald
Gedode communards in hun lijkkisten

Geschiedenis

Op 28 januari 1871 capituleerde de Franse regering voor de Duitsers, waarmee een einde kwam aan de Frans-Duitse Oorlog. Het merendeel van de Parijse bevolking zag de capitulatie als verraad. Bij de vredesbesprekingen eiste Duitsland dat Elzas-Lotharingen afgestaan moest worden aan Duitsland en dat Parijs bezet zou worden door Duitse troepen. De Parijzenaren werden woedend toen de nieuwe Franse regering onmiddellijke afdracht van rente, pacht, huren en belastingen eiste. Het Parijse bedrijfsleven lag helemaal stil tijdens het beleg van Parijs door de Duitsers. Daarom riep de vorige regering een wettelijk uitstel af van het betalen van schulden en huren. De nieuwe regering hief het uitstel op, waardoor alle vorderingen direct opeisbaar werden. De kleine bedrijven hadden geen inkomsten omdat er geen bevoorrading van goederen en grondstoffen was en konden hun schulden niet betalen. De meeste arbeiders waren werkloos door de stilstand van het bedrijfsleven. Binnen enkele dagen werden er 300.000 faillissementen aangevraagd door bedrijven en huishoudens. Tegelijkertijd stopte de regering met het betalen van loon aan honderdduizend leden van de Nationale Garde. Daarnaast wilde de Franse regering ook de wapens van de Nationale Garde afnemen, terwijl Parijs nog omsingeld was door Pruisische troepen. De Nationale Garde weigerde om hun wapens af te geven.[1][2]

Op het moment dat de opstand in Parijs uitbrak resideerde de Franse regering in Versailles, na tijdens de Frans-Duitse Oorlog in ballingschap in Tours en Bordeaux gevestigd te zijn geweest.

Het leiderschap van de Commune was democratisch gekozen op 26 maart en werd geïnstalleerd op 28 maart. De commune werd gekozen door 229.000 kiezers van de 485.000 geregistreerde mannen. De Parijse Commune kreeg het voor elkaar om de publieke voorzieningen weer aan de gang te brengen.[1]

In de dagen dat de Commune de stad regeerde werden ingrijpende hervormingen doorgevoerd. Zo werd het leger vervangen door een nationale garde van burgers. Kerk en staat werden gescheiden, en de middenstand werd gesteund door kwijtschelding van schulden. In de beweging waren uiteenlopende groepen revolutionairen actief, waaronder anarchisten, socialisten, blanquisten, jacobijnen en republikeinse liberalen. De meerderheid van jacobijnen en blanquisten kon steeds meer macht naar zich toe trekken.[1]

De Commune vond haar einde in de semaine sanglante (Bloedige week) van 21-28 mei 1871, waarin de revolutie van de Parijzenaars bloedig werd onderdrukt door het Franse regeringsleger. In de strijd en tijdens de daaropvolgende massa-executies werden ongeveer 30.000 mensen gedood en rond de 40.000 gevangengenomen. Van het regeringsleger werden 900 soldaten gedood. Naar schatting zijn er 17.000 tot 25.000 mensen na arrestatie zonder vorm van proces gefusilleerd.[2] De communards doodden ook ongeveer zeventig gijzelaars onder wie Georges Darboy, de aartsbisschop van Parijs. In de bloedige week werden talloze gebouwen in brand gestoken waaronder het stadhuis en het Tuilerieënpaleis.

Bij de begraafplaats Père-Lachaise staat de mur des Fédérés waar 147 leden van de Commune zonder vorm van proces gefusilleerd werden.

De gevangen genomen Communards werden veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. In 1879 kregen zij collectief amnestie.

Waardering

De betekenis van de Parijse Commune is al sinds 1871 onderwerp van interpretatie. Door contemporainen en later conservatieven wordt het bewind als schrikbeeld aangehaald van een ordeloze toestand, zonder respect voor eigendommen en de goede zeden. Ook de participatie van vrouwen in de revolutie is hierbij vaak steen des aanstoots geweest. Deze stuitte overigens ook bij aanhangers van de Commune niet op onverdeeld positieve reacties.[3]

Vanuit socialistische en anarchistische hoek wordt de Commune vaak beschouwd als een vroege poging tot een volledige anti-kapitalistische revolutie. Deze mening is onder anderen Marx toegedaan, die schreef dat de Commune 'een bepaalde vorm' was van de 'sociale republiek' die al eerder door Parijse arbeiders werd geëist, tijdens het Juni-oproer van 1848. Hij vatte deze republiek op als een klasseloze maatschappij en een voorbeeld van de dictatuur van het proletariaat.[4] In Marx' voetsporen was ook Lenin overtuigd van het socialistische karakter van de Commune.[5]
Bakoenin had als anarchist minder vertrouwen in de opstand van de commune, daar hij zijn moed eerder had verloren door het falen van de commune van Lyon. Verder laakte hij ook de deelname van de jacobijnen en blanquisten die eigenlijk een centraal gezag onderschreven, iets dat haaks stond op zijn anarchistische gedachten. Waar hij echter wel veel interesse in had was het enthousiasme en de vastberadenheid van de Parijse commune. Hierover heeft hij dan ook menig artikel geschreven.

Bij de interpretatie van Marx worden vraagtekens gezet door latere denkers als Henri Lefebvre, David Harvey en Manuel Castells. Zij wijzen op het aspect van strijd tussen de stad Parijs en de staat Frankrijk: de meeste retoriek van de communards was eerder tegen de (kapitalistische) regering dan tegen het kapitalisme gericht.[6]

Literatuur

  • Dennis Bos, Bloed en barricaden: de Parijse commune herdacht, Uitgeverij Wereldbibliotheek, 2014, ISBN 9789028440975
Zie de categorie Commune van Parijs van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.