zeep
Nederlands
Woordafbreking
- zeep
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘reinigingsmiddel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1288 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeep | zepen |
verkleinwoord | zeepje | zeepjes |
Zelfstandig naamwoord
zeep v/m
- (scheikunde) (huishouden) substantie waarmee schoon gemaakt wordt; heeft een ontvettende werking
- een stuk van bovengenoemde substantie
- Geef mij de zeep eens aan.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. schuimverwerkend reinigingsmiddel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zijpen |
zeep
- enkelvoud verleden tijd van zijpen
- Ik zeep.
- Jij zeep.
- Hij, zij, het zeep.
- Ik zeep.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zepen |
zeep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zepen
- Ik zeep.
- gebiedende wijs van zepen
- Zeep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zepen
- Zeep je?
Gangbaarheid
- Het woord zeep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zeep' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.