woon

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  woon    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʋoːn/
Woordafbreking
  • woon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woon -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

woon v / m [2]

  1. woonplaats
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
wonen

woon

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wonen
    • Ik woon. 
  2. gebiedende wijs van wonen
    • Woon! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wonen
    • Woon je? 

Gangbaarheid

  • Het woord woon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.