woonblok
Nederlands
Woordafbreking
- woon·blok
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van woon en blok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | woonblok | woonblokken |
verkleinwoord | woonblokje | woonblokjes |
Zelfstandig naamwoord
woonblok o
- (bouwkunde) een groep aan elkaar vast gebouwde woningen
- - Sindsdien is de landmacht verder uitgegroeid tot een staat-in-de-staat met een enorme bureaucratie, eigen universiteiten, ziekenhuizen, scholen, muziekkorpsen, dans- en toneelgroepen en dure woonblokken in de grote steden. Generaals met grote industriële en vastgoedbelangen in hun militaire regio’s konden zich decennia permitteren de instructies van de politieke leiding te negeren. [1]
Gangbaarheid
- Het woord woonblok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'woonblok' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Oscar Garschagen 22 november 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.