woonachtig
Nederlands
Woordafbreking
- woon·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wonende’ voor het eerst aangetroffen in 1279 [1]
- afgeleid van woon (stam van het werkwoord wonen) met het achtervoegsel -achtig [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | woonachtig |
verbogen | woonachtige |
partitief | woonachtigs |
Bijvoeglijk naamwoord
woonachtig
- wonende
- Hij is woonachtig te Rotterdam.
Gangbaarheid
- Het woord woonachtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'woonachtig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.