woonachtig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wonende’ voor het eerst aangetroffen in 1279 [1]
  • afgeleid van woon (stam van het werkwoord wonen) met het achtervoegsel -achtig [2]
stellend
onverbogen woonachtig
verbogen woonachtige
partitief woonachtigs

Bijvoeglijk naamwoord

woonachtig

  1. wonende
    • Hij is woonachtig te Rotterdam. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord woonachtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.