uitdijen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitdijen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈœydɛiə(n)/
Woordafbreking
  • uit·dij·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitdijen
dijde uit
uitgedijd
zwak -d volledig

Werkwoord

uitdijen

  1. ergatief meer of groter worden, toenemen
    • De beverstand zal de komende jaren verder uitdijen door projecten die de rivieren en beken meer ruimte geven. 
  1. ergatief in omvang toenemen, aangroeien
    • Einstein ging ook uit van een statisch heelal, maar uit zijn algemene relativiteitstheorie bleek onomstotelijk dat het heelal moest uitdijen of ineenstorten. 
  1. ergatief dikker worden, opzwellen
    • Laat het licht langzaam uitdijen zodat het je hele kamer vult. 
  1. wederkerend zich ~ in omvang toenemen
    • Het tekort op de begroting heeft zich alsmaar uitgedijd. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitdijen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.