slinken
Nederlands
Woordafbreking
- slin·ken
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘minder worden’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
|
|
Een nevenvorm van "slinken" was in het Middelnederlands "slingen". Van dit werkwoord is nog de iteratiefvorm "slingeren" overgebleven. |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slinken /ˈslɪŋkə(n)/ |
slonk /slɔŋk/ |
geslonken /ɣəˈslɔŋkə(n)/ |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
slinken
- ergatief (in massa of omvang) minder worden, inkrimpen
- Het ijsklontje slonk in de zon.
- ergatief (in kracht) minder worden, verslappen
- De kracht van de tegenstanders slinkt zienderogen.
- ergatief (in aantal of hoeveelheid) minder worden
- Wegens de kredietcrisis is het aantal gegadigden voor nieuwbouwwoningen fel geslonken.
- ergatief geleidelijk verdwijnen, wegdeemsteren
- De kade van Oostende slonk beetje bij beetje naarmate het schip volle zee bereikte.
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
slinking | slinkend |
slenk | slank |
Gangbaarheid
- Het woord slinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slinken' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.