uitbreiden
Nederlands
Woordafbreking
- uit·brei·den
Woordherkomst en -opbouw
- leenvertaling van Duits ausbreiten; op te vatten als samenstellende afleiding van uit (bijwoord), breed (bijwoord) en met het achtervoegsel -en dat een werkwoord vormt, of een samenstelling van uit bw en breiden ww verouderd uit West-Vlaanderen "breder maken" [1], [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitbreiden |
breidde uit |
uitgebreid |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
uitbreiden
- overgankelijk iets een groter oppervlak laten innemen
- Verder kunnen kinderen hun woordenschat uitbreiden door liedjes, rijmpjes en versjes.
Gangbaarheid
- Het woord uitbreiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitbreiden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Vertalingen
1. iets een groter oppervlak laten innemen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.