anschwellen
Duits
Woordafbreking
- an·schwel·len
Woordherkomst en -opbouw
- Afleiding van het Duitse werkwoord schwellen met het voorvoegsel an-
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
anschwellen |
schwoll an |
(ist) angeschwollen |
[1]: Klasse 3 sterk | volledig | scheidbaar |
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
anschwellen |
schwellte an |
(ist) angeschwellt |
[2]: zwak | volledig | scheidbaar |
Werkwoord
anschwellen
- onovergankelijk aanwassen, aanzwellen, opwellen, opzwellen, uitdijen, zwellen ((bijv. een buil, huid, een gewricht, een rivier, een toon)
- «Der Fluss schwillt an.»
- De rivier zwilt.
- «Der Fluss schwillt an.»
- onovergankelijk laten aanzwellen ((bijv. de regen een stroom, de wind een zeil)
Synoniemen
- [1]: ansteigen
- [1]: anwachsen
- [1]: bauschen
- [1]: schwellen
- [1]: wölben
- [1]: zunehmen
Antoniemen
- [1]: abebben
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.