tuinkruid
Nederlands
Woordafbreking
- tuin·kruid
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tuin zn en kruid zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuinkruid | tuinkruiden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
tuinkruid o [1]
- (voeding) kruiden die kenmerkende geuren en andere eigenschappen hebben die ook smaken kunnen maskeren, maar ze worden tegenwoordig vrijwel uitsluitend gebruikt voor het aanbrengen van een geraffineerde smaak
- Bij de eerste gang is dat een spannend duet van land en zee: gebraden kalfswang en huisgerookte paling met een crème van bloemkool en tuinkruiden, schuim van paling en zoetzure prei.[2]
- Toegegeven, het is kort dag, maar deze geurige tuinkruidenbouillon met courgette en room is een mooi, licht en eetlustopwekkend voor- of tussengerecht voor Kerst.[3]
Hyponiemen
Verwante begrippen
- keukenkruid
Gangbaarheid
- Het woord tuinkruid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia Marco Bosmans 11-JANUARI-2017
- NRC Janneke Vreugdenhil 23 december 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.