controle
Nederlands
Woordafbreking
- con·tro·le
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘inspectie’ voor het eerst aangetroffen in 1392 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | controle | controles |
verkleinwoord | controletje | controletjes |
Zelfstandig naamwoord
controle v/m
- Voor het opstijgen van het vliegtuig voerde de bemanning nog een laatste controle uit.
- beheersing, overheersing
- De behendige wielrenner verloor door de te hoge snelheid tijdens de afdaling, toch nog de controle over zijn fiets en viel hard op de weg.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord controle staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'controle' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
controlar |
controle
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van controlar
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van controlar
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van controlar
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.