tapa

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tapa    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈtapa/
Woordafbreking
  • ta·pa
enkelvoud meervoud
naamwoord tapa tapa's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

tapa v / m

  1. (voeding) Spaans borrelhapje
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord tapa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Noors

Woordafbreking
  • ta·pa

Werkwoord

tapa

  1. verleden tijd van tape
  2. voltooid deelwoord van tape (betekenis [B])
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

tapa, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van tap
Synoniemen


Nynorsk

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˡtɑːpɑ/ (werkwoord [A])
  • IPA: /tæjpɑ/ (werkwoord [B])
Woordafbreking
  • ta·pa
Woordherkomst en -opbouw
  • Werkwoord [A]: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord tapa (verliezen).
  • Werkwoord [B]: afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord tape (band).
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tapa
tapar
tapa
tapa
Klasse 1 zwak optioneel
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tapa
taper
tapte
tapt
Klasse 2 zwak optioneel

Werkwoord

[A] tapa

  1. overgankelijk kwijtraken, verliezen
  2. overgankelijk, (figuurlijk) verliezen
  3. overgankelijk aan het kortste eind trekken, verliezen
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • [1]: gå glipp av
  • [1]: gå med tap
  • [1]: lida tap, lide tap
  • [1]: mista, miste
  • [2]: spilla, spille
  • [3]: lida nederlag, lide nederlag
  • [3]: bli slått
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1]: tapa seg, tape seg
Verwante begrippen
  • [1]: tap
  • [3]: nederlag
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: gå tapt (gå til spille, bli borte)
verdwijnen, verloren gaan
  • [2]: vere tapt for denne verda (leve i si eiga verd, vere fråverande)
leven in zijn eigen waarde, afwezig zijn
  • [3]: gje tapt (gje opp, komme til kort)
opgeven, tekortkomen
Typische woordcombinaties
  • [2]: tapa ein formue
een vermogen verliezen
  • [2]: tapa på verksemda
de activiteit verliezen
  • [2]: tapa terreng (bli dreven tilbake, miste oppslutning)
terrein verliezen
  • [3]: tapa ein krig, ei sak, eit spel
een oorlog, een zaak, een wedstrijd verliezen
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tapa
tapar
tapa
tapa
Klasse 1 zwak

Werkwoord

[B] tapa

  1. overgankelijk vastplakken (met plakband, tape)
  2. overgankelijk, (techniek) opnemen (op tape of magneetband)
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • [1]: teip (plakband)
  • [2]: teip (tape, magneetband)

Werkwoord

tapa

  1. verleden tijd van tapa (betekenis [A])
  2. voltooid deelwoord van tapa (betekenis [A])
Synoniemen

Werkwoord

  1. verleden tijd van tapa (betekenis [B])
  2. voltooid deelwoord van tapa (betekenis [B])
Synoniemen

Werkwoord

  1. verleden tijd van tape (betekenis [A])
  2. voltooid deelwoord van tape (betekenis [A])
Synoniemen

Werkwoord

  1. verleden tijd van tape (betekenis [B])
  2. voltooid deelwoord van tape (betekenis [B])
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

tapa,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van tap
Synoniemen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
tapar

tapa

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tapar
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tapar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.