spies

Nederlands
Uitspraak
  • Geluid:  spies    (hulp, bestand)
  • IPA: /spis/
Woordafbreking
  • spies
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lange speer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1485 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spies spiesen
verkleinwoord spiesje spiesjes

Zelfstandig naamwoord

spies v/m

  1. stokje met daaraan vlees geregen
Synoniemen
  • vleesspies

Gangbaarheid
  • Het woord spies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen
  1. "spies" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3


Engels
Uitspraak
  • IPA: /spaɪs/

Werkwoord

spies

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van (to) spy

Zelfstandig naamwoord

spies mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spy
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.