spoor

Nederlands

[3] sporen in de sneeuw
Uitspraak
Woordafbreking
  • spoor
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voetindruk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
  • In de betekenis van ‘prikkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1080 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spoor sporen
verkleinwoord spoortje spoortjes

Zelfstandig naamwoord

spoor o

  1. (spoorwegen) twee met elkaar verbonden ijzeren staven waarover een trein of tram rijdt
  2. (spoorwegen) spoorwegmaatschappij
    • het is een mooie dag om met het spoor naar Zandvoort te gaan 
  1. afdruk
    • in de sneeuw waren de sporen te zien van enige konijnen 
  1. (techniek) deel van een magneetband waarop de informatie van één kanaal is vastgelegd
  2. (techniek) afstand tussen twee op dezelfde as staande wielen
  3. v m (plantkunde) voortplantingsorgaan bij schimmels en bacteriën, spore
  4. v m metalen punt of getand wieltje aan de hiel van de rijlaars
    • hij gaf het paard de sporen 
  1. v m (dierkunde) doornachtige uitsteeksel aan de poten van mannelijke, hoenderachtige vogels
    • Deze haan heeft gevaarlijke sporen 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
sporen

spoor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sporen
    • Ik spoor. 
  2. gebiedende wijs van sporen
    • Spoor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sporen
    • Spoor je? 

Gangbaarheid

  • Het woord spoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA:
    • (RP): /spʊə/
    • (GenAm): /spʊɹ/
enkelvoud meervoud
spoor spoors

Zelfstandig naamwoord

  1. spoor (afdruk).
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.