smeren
Nederlands
Woordafbreking
- sme·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smeren |
smeerde |
gesmeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
smeren
- overgankelijk met een zachte massa bestrijken
- De boterhammen moeten nog gesmeerd worden.
- overgankelijk (werktuigbouwkunde) de wrijving tussen bewegende delen verminderen met een olie of vet
- Ik moet dat scharnier eens smeren, want het piept.
- (politiek) omkopen, (met geld) corrumperen
- Dat geld was bedoeld voor het smeren van de onderhandelaars.
- ergatief 'm ~ snel weggaan, wegvluchten
- De dief was 'm gesmeerd.
Hyponiemen
- aansmeren, afsmeren, besmeren, doorsmeren, insmeren, opsmeren, oversmeren, stroopsmeren, uitsmeren, versmeren
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord smeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'smeren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.