kladden
Nederlands
Woordafbreking
- klad·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kladden |
kladde |
geklad |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
kladden
- inergatief knoeien, vlekken maken
- Ik zit een beetje te kladden.
Hyponiemen
- afkladden, bekladden, neerkladden, opkladden, overkladden, verkladden
Afgeleide begrippen
|
Zelfstandig naamwoord
kladden mv
- bij de ~ nemen/grijpen/pakken/vatten vastgrijpen, aanpakken
- De dief werd al snel bij de kladden gegrepen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kladden |
kladden
- meervoud verleden tijd van kladden
- Wij kladden.
- Jullie kladden.
- Zij kladden.
- Wij kladden.
Gangbaarheid
- Het woord kladden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kladden' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.