smeerboel
Nederlands
![](../I/m/Dirty_toilet_in_Pal_Garden_2.jpg)
een smeerboel
Woordafbreking
- smeer·boel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van smeer en boel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smeerboel | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
smeerboel m [1]
- een vuile, smerige plaats
- Ik vraag of ze somber is. Ze begrijpt niet waar ik het over heb. „Somber?”, zegt ze. „Daar los je je problemen niet mee op. Momenteel ben ik weer zo gezond als een vis en nou wou ik maar weer eens langsgaan bij La Place.” Ze zullen daar nu wel bij zinnen zijn gekomen, denkt ze. Zonder toiletjuffrouw wordt het een smeerboel en de vaste klanten, dat weet ze zeker, die missen haar. [2]
Synoniemen
- puinhoop, beestenbende, rommel, rotzooi, troep, janboel, shit, zwijnenstal, zwijnenpan, zwijnspan
Gangbaarheid
- Het woord smeerboel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'smeerboel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.