schier
Nederlands
Woordafbreking
- schier
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: snel, bijna’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
- In de betekenis van ‘wit, grijs, grauw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
Vertalingen
1.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schier | - |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
schier [3]
- stuk hout
stellend | |
---|---|
onverbogen | schier |
verbogen | schiere |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Gangbaarheid
- Het woord schier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schier' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "schier" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- schier op website: Etymologiebank.nl
- schier op website: Etymologiebank.nl
- schier op website: Etymologiebank.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.