knap

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • knap
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slim, aantrekkelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1657 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen knapknapperknapst
verbogen knappeknappereknapste
partitief knapsknappers-

Bijvoeglijk naamwoord

knap

  1. verstandig
  2. mooi, aantrekkelijk
    • Albert mocht hem niet. Misschien omdat hij knap was. Een lange, slanke, elegante vent met een bos golvend donkerbruin haar, een rechte neus en prachtig getekende smalle lippen. En donkerblauwe ogen. [2] 
Verwante begrippen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

knap

  1. tamelijk, behoorlijk
    • Dat vraagstuk is knap lastig. 
enkelvoud meervoud
naamwoord knap knappen
verkleinwoord knapje knapjes

Zelfstandig naamwoord

knap m

  1. een geluid alsof iets breekt
    • Toen ik viel hoorde ik een knap omdat ik op een tak viel die in tweeën brak. 

Werkwoord

vervoeging van
knappen

knap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knappen
    • Ik knap. 
  2. gebiedende wijs van knappen
    • Knap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knappen
    • Knap je? 

Gangbaarheid

  • Het woord knap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /næp/
vervoeging
onbepaalde wijs to knap
he/she/it knaps
verleden tijd knapped
voltooid
deelwoord
knapped
onvoltooid
deelwoord
knapping
gebiedende wijs knap

Werkwoord

knap

  1. knappen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.