haast

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  haast    (hulp, bestand)
  • IPA: /hast/
Woordafbreking
  • haast
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spoed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1237 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: bijna, weldra’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord haast -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

haast v/m

  1. de drang hebben om iets snel te doen
    • Ik heb haast. 
    • Haast is wel geboden. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Bijwoord

haast

  1. bijna
    • Dingen die lekker lang duren, lijken haast niet meer te mogen. 
    • Hij wist haast geen woord uit te brengen. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord haast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
haasten

haast

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van haasten
  2. gebiedende wijs van haasten

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.