schappelijk
Nederlands
Woordafbreking
- schap·pe·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘redelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- afgeleid van schap met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schappelijk | schappelijker | schappelijkst |
verbogen | schappelijke | schappelijkere | schappelijkste |
partitief | schappelijks | schappelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
schappelijk [3]
- niet veeleisend, niet te duur
- AH begon, Jumbo volgde wat later: acties waarbij je in een restaurant een tweede menu gratis krijgt. Zo eet je voor een zeer schappelijk prijsje buiten de deur. Het leek me zo’n aardige actie van AH. Voor ieder tientje aan boodschappen krijg je een zegel. Is je zegelkaart vol - en dat is hij gauw - dan kun je via Iens een tafel reserveren bij een van de deelnemende restaurants. Mooie beloning voor je klantentrouw. [4]
Synoniemen
- redelijk, fatsoenlijk, gezeggelijk, handelbaar, aannemelijk, coulant, aanvaardbaar, civiel, billijk, acceptabel
Afgeleide begrippen
- schappelijkheid
Gangbaarheid
- Het woord schappelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schappelijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "schappelijk" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- schappelijk op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Bert Pol 7 maart 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.