rot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rot    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɔt/
Woordafbreking
  • rot
1 enkelvoud meervoud
naamwoord rot rotten
verkleinwoord rotje rotjes
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bedorven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1407 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rij militairen van opzij gezien’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
2 enkelvoud meervoud
naamwoord rot
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

rot v/m [2] [3] [4]

  1. een persoon die al lang meedraait
    • Dat is een oude rot in het vak. 
  1. het rottingsproces, bijvoorbeeld van etenswaar, bederf
    • In die aardappels zit de rot. 
  1. achter elkaar opgestelde rij manschappen, voertuigen enz
    • zij moesten zich opstellen in rotten van drie 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een oude rot in het vak (zijn)
alles van het vak afweten en alles weten hoe te doen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rotrotterrotst
verbogen rotterottererotste
partitief rotsrotters-

Bijvoeglijk naamwoord

rot [5]

  1. verrot, bedorven
    • Zo rot als een mispel. 
  1. beroerd, onaangenaam
    • Hoe dichter bij Dordt, hoe rotter het wordt. 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand.
als iemand uit een groep een fout maakt benadeelt hij de hele groep; door slechts één persoon kan iedereen van die groep een slechte naam krijgen
  • Zo rot als een mispel zijn
Heel erg rot zijn

Werkwoord

vervoeging van
rotten

rot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van rotten
  2. gebiedende wijs van rotten

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord rot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Duits

Uitspraak
  • Geluid:  rot    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʀoːt/
Woordafbreking
  • rot
stellend vergrotend overtreffend
rot
roter
röter
am rotesten
am rötesten
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

rot

  1. (kleur) rood
  1. «Mein Bruder hat rote Haare.»
    Mijn broer heeft rood haar.
Afgeleide begrippen
  • rotglühend
Verwante begrippen
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • den roten Teppich ausrollen
de rode loper uitrollen (iemand eervol begroeten)
  • der rote Faden
de rode draad
  • die rote Laterne
de rode lantaarn
  • ein rotes Tuch für jemanden sein
op iemand werken als een rode lap op een stier
  • rot werden
rood worden
  • sich etwas im Kalender rot anstreichen
op de kalender iets met rood markeren


Engels

vervoeging
onbepaalde wijs to rot
he/she/it rots
verleden tijd rotted
voltooid
deelwoord
rotted
onvoltooid
deelwoord
rotting
gebiedende wijs

Werkwoord

rot

  1. rotten, verrotten
  1. «I hope he rots in jail.»
    Ik hoop dat 'ie in het gevang verrotten mag.
Opmerkingen
  • Voltooid deelwoord ook: rotten




Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • rot
stellend vergrotend overtreffend
rot

Bijvoeglijk naamwoord

rot

  1. (kleur) rood
Opmerkingen


Zweeds

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • rot
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rot     roten     rötter     rötterna  
genitief   rots     rotens     rötters     rötternas  

Zelfstandig naamwoord

rot g

  1. (biologie) wortel (plant)
Afgeleide begrippen
  • pålrot, rothår, luftrot
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.