ris
Nederlands
Woordafbreking
- ris
Woordherkomst en -opbouw
- [zelfstandig naamwoord] van Middelnederlands rise bundel leistenen, vlas of uien [1][2][3]
- [tussenwerpsel] klanknabootsing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ris | rissen |
verkleinwoord | risje | risjes |
Zelfstandig naamwoord
ris m/v
- bundel vlas
- takje met druiven of bessen die er gemakkelijk in een beweging afgehaald kunnen worden
- hoeveelheid gelijke voorwerpen die met touw of stok aan elkaar vastzitten
- (figuurlijk) reeks gelijke zaken of personen
- (figuurlijk) groot aantal vergelijkbare zaken of personen
Synoniemen
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als tussenwerpsel
Tussenwerpsel
ris
- weergave van een zacht zagend of scheurend geluid
- Bij mijn elleboog voel ik de wrijving van de stenen tegen mijn jack, ris-ris-ris. [4]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rissen |
ris
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rissen
- Ik ris.
- gebiedende wijs van rissen
- Ris!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rissen
- Ris je?
Gangbaarheid
- Het woord ris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ris' herkend door:
51 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen. |
Deens
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
ris
- (plantkunde) Oryza sativa
rijst - de meest verbouwde rijstsoort (Oryza sativa
) - (graan) (voeding) graan van het geslacht Oryza
Noord-Fries
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zweeds
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.