pier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pier    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /piːr/
Woordafbreking
  • pier
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘worm’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord pier pieren
verkleinwoord piertje piertjes

Zelfstandig naamwoord

pier m

  1. (dierkunde) een regenworm
  2. (waterstaat) een in een zee of rivier uitstekende brug, dam of golfbreker
  3. overdekte loopbrug van terminal naar de vliegtuigen op een luchthaven
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Werkwoord

vervoeging van
pieren

pier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pieren
    • Ik pier. 
  2. gebiedende wijs van pieren
    • Pier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pieren
    • Pier je? 

Gangbaarheid

  • Het woord pier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:
enkelvoud meervoud
pier piers

Zelfstandig naamwoord

pier

  1. pier
  2. pijler
  3. penant
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.