pier
Nederlands
Woordafbreking
- pier
Zelfstandig naamwoord
pier m
- (dierkunde) een regenworm
- (waterstaat) een in een zee of rivier uitstekende brug, dam of golfbreker
- overdekte loopbrug van terminal naar de vliegtuigen op een luchthaven
Hyponiemen
- [1] wadpier
- [2] havenpier, wandelpier, zeepier
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
- [2] aanlegsteiger, golfbreker, hoofd, landhoofd, steiger, wandelhoofd, zeehoofd
Vertalingen
1. een regenworm
2. een in een zee of rivier uitstekende brug, dam of golfbreker
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pieren |
pier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pieren
- Ik pier.
- gebiedende wijs van pieren
- Pier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pieren
- Pier je?
Gangbaarheid
- Het woord pier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pier' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.