oriënteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van oriënteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | oriënteren | te oriënteren | ||||||||
toekomend | zullen oriënteren | te zullen oriënteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben georiënteerd | te hebben georiënteerd | ||||||||
toekomend | georiënteerd zullen hebben | georiënteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
oriënterend | georiënteerd | ev. oriënteer | mv. verouderd oriënteert | oriëntere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | oriënteer | oriënteert | oriënteert | oriënteert | oriënteert | oriënteren | oriënteren | oriënteren | |||
verleden (o.v.t.) | oriënteerde | oriënteerde | oriënteerde | oriënteerde | oriënteerde | oriënteerden | oriënteerden | oriënteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal oriënteren | zult/zal oriënteren | zult/zal oriënteren | zult oriënteren | zal oriënteren | zullen oriënteren | zullen oriënteren | zullen oriënteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou oriënteren | zou oriënteren | zou(dt) oriënteren | zoudt oriënteren | zou oriënteren | zouden oriënteren | zouden oriënteren | zouden oriënteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb georiënteerd | hebt georiënteerd | hebt/heeft georiënteerd | hebt georiënteerd | heeft georiënteerd | hebben georiënteerd | hebben georiënteerd | hebben georiënteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had georiënteerd | had georiënteerd | had georiënteerd | hadt georiënteerd | had georiënteerd | hadden georiënteerd | hadden georiënteerd | hadden georiënteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal georiënteerd hebben | zal/zult georiënteerd hebben | zult/zal georiënteerd hebben | zult georiënteerd hebben | zal georiënteerd hebben | zullen georiënteerd hebben | zullen georiënteerd hebben | zullen georiënteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou georiënteerd hebben | zou georiënteerd hebben | zou/zoudt georiënteerd hebben | zoudt georiënteerd hebben | zou georiënteerd hebben | zouden georiënteerd hebben | zouden georiënteerd hebben | zouden georiënteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm georiënteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt georiënteerd | er is georiënteerd | |||||||||
verleden | er werd georiënteerd | er was georiënteerd | |||||||||
toekomend | er zal georiënteerd worden | er zal georiënteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou georiënteerd worden | er zou georiënteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm georiënteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | georiënteerd worden | georiënteerd te worden | ||||||||
toekomend | georiënteerd zullen worden | georiënteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | georiënteerd zijn | georiënteerd te zijn | ||||||||
toekomend | georiënteerd zullen zijn | georiënteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word georiënteerd | wordt georiënteerd | wordt georiënteerd | wordt georiënteerd | wordt georiënteerd | worden georiënteerd | worden georiënteerd | worden georiënteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd georiënteerd | werd georiënteerd | werd georiënteerd | werdt georiënteerd | werd georiënteerd | werden georiënteerd | werden georiënteerd | werden georiënteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal georiënteerd worden | zult georiënteerd worden | zult georiënteerd worden | zult georiënteerd worden | zal georiënteerd worden | zullen georiënteerd worden | zullen georiënteerd worden | zullen georiënteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou georiënteerd worden | zou georiënteerd worden | zou/zoudt georiënteerd worden | zoudt georiënteerd worden | zou georiënteerd worden | zouden georiënteerd worden | zouden georiënteerd worden | zouden georiënteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ben georiënteerd | bent georiënteerd | bent/is georiënteerd | zijt georiënteerd | is georiënteerd | zijn georiënteerd | zijn georiënteerd | zijn georiënteerd | |||
verleden (o.v.t.) | was georiënteerd | was georiënteerd | was georiënteerd | waart georiënteerd | was georiënteerd | waren georiënteerd | waren georiënteerd | waren georiënteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal georiënteerd zijn | zult georiënteerd zijn | zult georiënteerd zijn | zult georiënteerd zijn | zal georiënteerd zijn | zullen georiënteerd zijn | zullen georiënteerd zijn | zullen georiënteerd zijn | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou georiënteerd zijn | zou georiënteerd zijn | zou/zoudt georiënteerd zijn | zoudt georiënteerd zijn | zou georiënteerd zijn | zouden georiënteerd zijn | zouden georiënteerd zijn | zouden georiënteerd zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich oriënteren | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | oriënteer me | wij, we | oriënteren ons | ik | oriënteerde me | wij, we | oriënteerden ons | ik | zal me oriënteren | wij, we | zullen ons oriënteren |
2 | jij, je | oriënteert je | jullie | oriënteren je | jij, je | oriënteerde je | jullie | oriënteerden je | jij, je | zal, zult je oriënteren | jullie | zullen je oriënteren |
u | oriënteert zich/u | u | oriënteert zich/u | u | oriënteerde zich/u | u | oriënteerde zich/u | u | zult zich/u oriënteren | u | zult zich/u oriënteren | |
gij, ge | oriënteert u | gij, ge, gijlieden | oriënteert u | gij, ge | oriënteerde u | gij, ge, gijlieden | oriënteerde u | gij, ge | zult u oriënteren | gij, ge gijlieden | zult u oriënteren | |
3 | hij, zij, het | oriënteert zich | zij, ze | oriënteren zich | hij, zij, het | oriënteerde zich | zij, ze | oriënteerden zich | hij, zij, het | zal zich oriënteren | zij, ze | zullen zich oriënteren |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich oriënterend | zich georiënteerd hebben | oriënteer u/je , oriënteert je | oriëntere zich |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.