orator

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  orator    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɔˈratɔr/
Woordafbreking
  • ora·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Latijnse orator (redenaar)
  • Naamwoord van handeling van oreren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud meervoud
naamwoord orator oratoren
orators
verkleinwoord oratortje oratortjes

Zelfstandig naamwoord

orator m

  1. redenaar
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord orator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
77 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Engels

enkelvoud meervoud
orator orators

Zelfstandig naamwoord

orator

  1. redenaar, orator.
Verwante begrippen
  • oratory


Latijn

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van orare ("het woord voeren") met het achtervoegsel -tor.

Zelfstandig naamwoord

ōrātor m

  1. redenaar
  2. woordvoerder, onderhandelaar.
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.