oratie
Nederlands
Woordafbreking
- ora·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toespraak’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
- Naamwoord van handeling van oreren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oratie | oraties |
verkleinwoord | oratietje | oratietjes |
Zelfstandig naamwoord
oratie v
- Deze oratie was zeker de moeite van het beluisteren waard. [3]
- (in het bijzonder:) rede uitgesproken door een hoogleraar bij de ambtsaanvaarding
- gebed, vooral bepaalde gebeden in de mis
Gangbaarheid
- Het woord oratie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oratie' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.