oreren
Nederlands
Woordafbreking
- ore·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘redevoering houden’ voor het eerst aangetroffen in 1561 [1]
- afgeleid van het Latijnse ōrāre met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
oreren |
oreerde |
georeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
oreren
- inergatief een toespraak houden
- inergatief druk en met overdreven hoogdravendheid praten
- Hij oreerde nog uren door, maar veel inhoud viel er niet in te bespeuren.
Gangbaarheid
- Het woord oreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oreren' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.