thema

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  thema    (hulp, bestand)
  • IPA: /tema/
Woordafbreking
  • the·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘schoolopgaaf’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord thema thema's
themata
verkleinwoord themaatje themaatjes

Zelfstandig naamwoord

thema o

  1. een onderwerp dat behandeld wordt
    • Het thema van vandaag is alcoholisme. 
  1. een grondgedachte van een kunstwerk of muziekstuk
    • Het oude thema werd gebruikt in een nieuw werk. 
  1. (taalkunde) de stam
Hyponiemen
  • gespreksthema, verkiezingsthema
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord thema staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.