thema
Nederlands
Woordafbreking
- the·ma
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘schoolopgaaf’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thema | thema's themata |
verkleinwoord | themaatje | themaatjes |
Zelfstandig naamwoord
thema o
- een onderwerp dat behandeld wordt
- Het thema van vandaag is alcoholisme.
- een grondgedachte van een kunstwerk of muziekstuk
- Het oude thema werd gebruikt in een nieuw werk.
- (taalkunde) de stam
Hyponiemen
- gespreksthema, verkiezingsthema
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een onderwerp dat behandelt wordt
Gangbaarheid
- Het woord thema staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'thema' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.