marcheren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van marcheren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | marcheren | te marcheren | ||||||
toekomend | zullen marcheren | te zullen marcheren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gemarcheerd | te hebben[3]/zijn[4] gemarcheerd | ||||||
toekomend | gemarcheerd zullen hebben[5]/zijn[6] | gemarcheerd te zullen hebben[7]/zijn[8] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
marcherend | gemarcheerd | ev. marcheer | mv. verouderd marcheert | marchere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | marcheer | marcheert | marcheert | marcheert | marcheert | marcheren | marcheren | marcheren | |
verleden (o.v.t.) | marcheerde | marcheerde | marcheerde | marcheerde | marcheerde | marcheerden | marcheerden | marcheerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal marcheren | zult/zal marcheren | zult/zal marcheren | zult marcheren | zal marcheren | zullen marcheren | zullen marcheren | zullen marcheren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou marcheren | zou marcheren | zou(dt) marcheren | zoudt marcheren | zou marcheren | zouden marcheren | zouden marcheren | zouden marcheren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb/ben gemarcheerd | hebt/bent gemarcheerd | hebt/heeft/bent/is gemarcheerd | hebt/zijt gemarcheerd | heeft/is gemarcheerd | hebben/zijn gemarcheerd | hebben/zijn gemarcheerd | hebben/zijn gemarcheerd | |
verleden (v.v.t.) | had gemarcheerd | had gemarcheerd | had gemarcheerd | hadt gemarcheerd | had gemarcheerd | hadden gemarcheerd | hadden gemarcheerd | hadden gemarcheerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gemarcheerd hebben | zal/zult gemarcheerd hebben | zult/zal gemarcheerd hebben | zult gemarcheerd hebben | zal gemarcheerd hebben | zullen gemarcheerd hebben | zullen gemarcheerd hebben | zullen gemarcheerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gemarcheerd hebben | zou gemarcheerd hebben | zou/zoudt gemarcheerd hebben | zoudt gemarcheerd hebben | zou gemarcheerd hebben | zouden gemarcheerd hebben | zouden gemarcheerd hebben | zouden gemarcheerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gemarcheerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gemarcheerd | er is gemarcheerd | |||||||
verleden | er werd gemarcheerd | er was gemarcheerd | |||||||
toekomend | er zal gemarcheerd worden | er zal gemarcheerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gemarcheerd worden | er zou gemarcheerd zijn |
- inergatief
- ergatief
- inergatief
- ergatief
- inergatief
- ergatief
- inergatief
- ergatief
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.