marcheer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·cheer

Werkwoord

vervoeging van
marcheren

marcheer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marcheren
    • Ik marcheer. 
  2. gebiedende wijs van marcheren
    • Marcheer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marcheren
    • Marcheer je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.