lijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /lɛik/
Woordafbreking
  • lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dood lichaam’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord lijk lijken
verkleinwoord lijkje lijkjes

Zelfstandig naamwoord

lijk o

  1. een dood lichaam, m.n. van een mens
    • Een lijk noemt men ook wel "een stoffelijk overschot". 
  1. (scheepvaart) tegenwoordig, een zijde van een zeil, vroeger de omzoomde zeilrand (zoomtouw) waarin een touw was ingenaaid
    • Het voorlijk van de fok wordt met leuvers aan de voorstag bevestigd. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lijken

lijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lijken
    • Ik lijk. 
  2. gebiedende wijs van lijken
    • Lijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lijken
    • Lijk je? 

Gangbaarheid

  • Het woord lijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.