lijk
Nederlands
Woordafbreking
- lijk
Zelfstandig naamwoord
lijk o
- een dood lichaam, m.n. van een mens
- Een lijk noemt men ook wel "een stoffelijk overschot".
- (scheepvaart) tegenwoordig, een zijde van een zeil, vroeger de omzoomde zeilrand (zoomtouw) waarin een touw was ingenaaid
- Het voorlijk van de fok wordt met leuvers aan de voorstag bevestigd.
Hyponiemen
- achterlijk (2), bovenlijk (2), keurlijk, onderlijk (2), veenlijk, voorlijk (2)
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. dood lichaam
Werkwoord
vervoeging van |
---|
lijken |
lijk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lijken
- Ik lijk.
- gebiedende wijs van lijken
- Lijk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lijken
- Lijk je?
Gangbaarheid
- Het woord lijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.