voorlijk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·lijk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorlijk voorlijken
verkleinwoord voorlijkje voorlijkjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

voorlijk

  1. (scheepvaart) de lijn (lijkentouw) die ter versteviging aan de voorkant van een zeil vastgemaakt is op een zeilschip
Verwante begrippen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen voorlijkvoorlijkervoorlijkst
verbogen voorlijkevoorlijkerevoorlijkste
partitief voorlijksvoorlijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

voorlijk

  1. verder ontwikkeld dan in de gegeven tijdsduur verwacht zou worden, vroegrijp
    • Nooit gaat een dag verder waar de vorige is opgehouden, een dinsdag die een dinsdag blijft tot de sneeuw komt, maar steeds weer begint alles opnieuw, pedant en zonder uitzondering, iedere vierentwintig uur, tot op de minuut en de seconde nauwkeurig, als een vervelend, voorlijk kind dat indruk probeert te maken met zijn abnormale gevoel voor punctualiteit.[3] 
  1. (scheepvaart) (predicatief) van voren komend (van wind)
  2. (verouderd) voortvarrend
  3. (verouderd) voorop staand
Afgeleide begrippen
  • [1] voorlijkheid
Antoniemen

Bijwoord

voorlijk

  1. (verouderd) vooraan

Gangbaarheid

  • Het woord voorlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
79 %van de Nederlanders;
41 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.