kadaver

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·da·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lijk’ voor het eerst aangetroffen in 1662 [1]
  • Afgeleid van het Franse cadavre [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kadaver kadavers
verkleinwoord kadavertje kadavertjes

Zelfstandig naamwoord

kadaver o

  1. dood lichaam van een dier
    • De reebok werd in het kader van het project Ruimte voor aaseters in de natuur neergelegd. Kadavers zijn schaars, schrijven de deelnemende natuurorganisaties op hun website. Aangereden wild wordt vaak vernietigd en ook in natuurgebieden worden dode dieren opgeruimd. Door verkeersslachtoffers terug te plaatsen, hopen de organisaties dat grote aaseters weer terugkeren in de natuur. [3] 
Hyponiemen
  • paardenkadaver
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kadaver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord kadaver kadavers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kadaver

  1. kadaver; dood lichaam van een dier


Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kaˈdɑwˀʌ /
Woordafbreking
  • ka·da·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord cadaver, dat van het Latijnse werkwoord cadere (= sterven, vallen) komt
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kadaver     kadaveret     kadavere     kadaverne  
genitief   kadavers     kadaverets     kadaveres     kadavernes  

Zelfstandig naamwoord

kadaver, o

  1. (van mens of dier) kadaver, lijk


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord kadaver kadavers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kadaver

  1. kadaver; dood lichaam van een dier
Schrijfwijzen
  • kedaver
Synoniemen
  • Aas
  • Aos
  • Oos

Meer informatie


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kɑˈdɑːʋəɾ /
Woordafbreking
  • ka·da·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord cadaver, dat van het Latijnse werkwoord cadere (= sterven, vallen) komt
Naar frequentie 40287
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kadaver     kadaveret     kadaver
kadavre  
  kadavra
kadavrene  
genitief   kadavers     kadaverets     kadavers
kadavres  
  kadavras
kadavrenes  

Zelfstandig naamwoord

kadaver, o

  1. (van een dier) kadaver, lijk
  2. (figuurlijk), (pejoratief) een gebroken, krachteloze en uitgeleefde mens
Synoniemen
  • [1]: lik
  • [1]: åtsel
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • [2]: et fordrukkent kadaver
zuiplap


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kɑˈdɑːʋəɾ /
Woordafbreking
  • ka·da·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord cadaver, dat van het Latijnse werkwoord cadere (= sterven, vallen) komt
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kadaver     kadaveret     kadaver     kadavera  

Zelfstandig naamwoord

kadaver, o

  1. (van een dier) kadaver, lijk
  2. (figuurlijk), (pejoratief) een gebroken, krachteloze en uitgeleefde mens
Synoniemen
  • [1]: lik
  • [1]: åtsel
Afgeleide begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.