lijkbleek
Nederlands
Woordafbreking
- lijk·bleek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van lijk en bleek
stellend | |
---|---|
onverbogen | lijkbleek |
verbogen | lijkbleke |
partitief | lijkbleeks |
Bijvoeglijk naamwoord
lijkbleek [1]
- (intensief) heel erg bleek, vaak doordat iemand heel erg geschrokken is
- Het is april 2014 voor de eerste keer raak op de Voslaan. Op een mistige morgen, rond half acht, ziet een postbode die de twee boerderijen aan het straatje wil bezoeken de rode Arriva-trein niet aankomen. Hij is op slag dood. De bewoners van de Voslaan - twee boerenfamilies - weten dan allang dat de overweg niet de veiligste is. De bezoekers die maar net ontkomen aan een ongeluk zitten soms lijkbleek aan hun keukentafels. De Jeukens waarschuwen hun kinderen al van jongs af aan. De Elsinga’s vrezen de sleur, zijn na al die jaren minder scherp op de trein. „Soms schiet er net een haas voor je langs, en dan ben je voor je het doorhebt over het spoor”, vertelt Philip Elsinga.[2]
Synoniemen
- asgrauw, doodsbleek, krijtbleek, krijtwit, lijkwit, spierwit, wasbleek, weggetrokken, witjes
Gangbaarheid
- Het woord lijkbleek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lijkbleek' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.