kluns
Nederlands
Woordafbreking
- kluns
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘sufferd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1949 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kluns | klunzen |
verkleinwoord | klunsje | klunsjes |
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
klunzen |
kluns
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klunzen
- Ik kluns.
- gebiedende wijs van klunzen
- Kluns!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klunzen
- Kluns je?
Gangbaarheid
- Het woord kluns staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kluns' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.